Parachutisten operatie Market Garden

Het levensverhaal van een gewonde parachutist uit ww2.

De gewonde parachutist van Market Garden, is een verhaal van Irma, en mij samen, over een deelnemer aan operatie Market Garden, en Karel die zijn moeder niet kon vinden.

De gewonde parachutist van Market Garden.

Irma Las in de krant een stukje over een ‘Romeinse-dag’ in Nijmegen, waar werkelijk van alles te zien en te beleven zou zijn. 

Er zouden strijdtonelen, kraampjes, oude ambachten en natuurlijk zouden echte Romeinse soldaten ook niet ontbreken. Ik ken Nijmegen redelijk en daarom was een routeplanner overbodig.

We reden weg, maar hoe we ook zochten, ik kon het niet vinden. Op een gegeven moment had ik er schoon genoeg van, en besloot daarom huiswaarts te keren via de ’toeristische’ route van Beek. Beek kende ik van vroeger, aangezien ik daar op een internaat heb mogen vertoeven. ’s Middags had je altijd een uur pauze, en dat uur benutte ik dan om het bos in te gaan. Vlakbij het internaat liep een beekje in een geul. Boven aan het pad, stond een gigantische boom. Die boom trok me altijd enorm aan. Vaak ging ik er dan onder zitten, al mocht dat eigenlijk niet, omdat het allemaal was afgezet.

Een enorme steen die vlakbij een kruispunt was geplaatst door de gemeente waar we langsreden, trok onze aandacht. Irma kreeg meteen hoofdpijn toen we dichterbij kwamen. Een stem begon tegen haar te praten.

Het bleek een overleden parachutist te zijn. “Keer maar om.” zei Irma. “Ik wil hem wel helpen.”

Toen zagen we, dat het een oorlogsmonument was, ter nagedachtenis van gevallen soldaten uit de periode van Market Garden. 

Irma’s hoofdpijn verdween als sneeuw voor de zon, en de soldaat wilde maar wat graag zijn verhaal aan ons vertellen.

Ach ja, waarom ook niet. Die Romeinse dag vinden we toch niet meer.

De parachutist begon te vertellen:

“Ons vliegtuig is uit koers gegaan. We wisten niet meer precies waar we vlogen. Op dat moment werden we door granaten van een anti air geschut getroffen. Het vliegtuig was te zwaar beschadigt, en ik kreeg bij die treffers granaatsplinters in mijn benen. Ik had geen andere keuze dan te springen in een gebied dat de Duitsers toen beheersten. Ik belande in een geul bij een beekje.”

Op dat moment zei ik, dat ik waarschijnlijk wel wist waar dat zou moeten zijn. Het was inderdaad op de plek waar ik in mijn jeugdjaren tijdens de pauze altijd naartoe getrokken werd. We besloten via een kronkelig, slecht begaanbaar pad, er naar toe te gaan.

De geul was nog altijd even mooi, en de para wees exact naar de plek waar ik altijd zat.

“Mijn verwondingen waren te groot om nog te kunnen lopen. Ik was bang dat de Duitsers mij zouden vinden, dus ik besloot me te verstoppen. Daar ben ik toen later doodgebloed.”

We besloten weer terug naar de auto te gaan, en liepen toen langs een oud kerkhofje. Karel, een overleden man die erg groot was, meldde zich spontaan aan. Het was een ruwe man in zijn taalgebruik, en had altijd hard gewerkt.

 

“Jullie moeten mijn moeder vinden! Ze ligt hier, en ik wil nog wat tegen haar zeggen!”

Moeten? Dat klonk al niet erg grappig. Maar we hadden er al eentje geholpen vandaag, dus waarom geen tweede?

Er lagen aardig was grafstenen. De meeste waren vies, en sommigen bijna onleesbaar. Voor ons was het duidelijk geen grootse vorm van onderhoud. Best jammer, want het lag erg mooi tegen de bosrand aan. Na ruim 40 minuten zoeken, vonden we het wel welletjes.

Niks gevonden. Helaas. We liepen weer richting auto. Karel bleef ons echter volgen.

“Jullie moeten beter zoeken, ze ligt daar echt ergens!”

– “Ja hallo Karel! Nu is het welletjes! Als je haar wilt spreken, dan ga je maar naar het Licht. Daar is ze namelijk al.” zei Irma.

Maar Karel was net zo star, als hij groot was. hij zei niets, bleef met ons meelopen, en stapte zelfs mee in de auto.

Ik deed mijn gordel om, en toen ik door de voorruit keek werd er een kaart in mijn hoofd geprojecteerd.

“Hee, dat is bizar, ik zie een kaart met een route.” vertelde ik Irma “Die ga ik volgen.” Terwijl ik niet eens wist, waar de kaart voor diende en waar we zouden uitkomen.

Zo volgde ik exact elke aanwijzing op, en kwam in straten die ik nog nooit had gezien of van gehoord. U begrijpt het al, we kwamen precies uit bij de Romeinse opendag. (Later heb ik op een kaart gekeken, en het bleek de kortste route te zijn.)

De grote Romeinse dag, bleek een grote aanfluiting te zijn. Een paar lullig kraampjes, honderden kinderen die zich stierlijk verveelden, en wat sullig kijkende figuranten, die ook niet wisten of ze nu moesten blijven of snel naar huis zouden gaan voor een gevulde koek.

Wij wisten het wel; we waren er dan ook snel vertrokken.

Thuis aangekomen bleef Karel maar mokken en aandringen om terug te gaan. We negeerden hem, en uiteindelijk vertrok hij.

’s Avonds verscheen Karel weer.

“Jullie moeten echt terug!” bleef hij aandringen.

Nu was ik het zat. Ik vroeg Irma even een tunnel naar het Licht te maken, en deze opende zich naast Karel. Nog voordat hij wat kon uitbrengen, greep een enorme witte hand die zo groot als Karel zelf was, hem vast, en trok hem zo het Licht in. Daarop sloot de het portaal zich meteen.

“Heheh, eindelijk rust.” zei ik nog.

– “Heb jij hem er in geduwd?” vroeg Irma.

“Nou nee, technisch gesproken niet. Ik trok hem erin tegen zijn eigen wil. Maar eigenlijk is het dus een ‘ja’. Hoezo?”

Irma schudde haar haar hoofd en glimlachte.

Een dag later verscheen Karel weer in de avond. Helemaal in het wit omgeven.

“Ja! Ik heb mijn moeder gevonden! “ zei hij blij. “Ze was inderdaad in het Licht. Jij bent mijn vriend!”

 

Hoe mooi sommige zaken soms lopen.

 

@Marco Pothuizen